Na de gevoelige nederlaag tegen koploper Jan Willem kan ik de titelaspiraties op de buik schrijven. Ik geloofde er al niet erg in, maar heb me wel tot het uiterste ingespannen om voor een daverende verrassing te zorgen. Op zichzelf al een unicum, dat ik in de twee-na-laatste ronde nog altijd kans had. Als een volleerd voetbaltrainer plaatste ik me direct voor het duel in het gesprekje vooraf in een underdog positie: “Jan Willem, de druk ligt bij jou. Iedereen, en ik ook, zal verwachten dat jij wint, maar ik doe mijn best.”
En dat deed ik. Met zwart koos ik voor een agressieve opzet met een pionnenrijtje van d5, c5 en b5, jammer genoeg ontbrak de tijd voor a5. En toen mijn tegenstander in het vroege middenspel met zijn befaamde pionnenopstoot op de koningsvleugel kwam, had ik gewoon het pionoffer moeten aannemen, dat meestal goed voor wit is maar nu nou net niet, in plaats van het schone Db6, wat mooi oogde maar te weinig bracht.
Volgens de computer stond ik in dat vroege middenspel nota bene nog steeds wat beter, maar dan moet je wel goed kunnen schaken om dat tegen JW uit te kunnen bouwen. Het waren ook ingewikkelde stellingen. Dat bleek ook uit onze na-analyse, in de post mortem wisten we verbeteringen te benoemen, die dat volgens de computer ook niet waren. En een stuk verderop speelde ik Kf7 in plaats van met mijn paard de e-ijn af te sluiten. Voor Jan Willem was het daarna een koud kunstje om mij toch nog betrekkelijk vroeg met een mooi matje van het bord te vegen.
Hemingway zei al, ‘Een ervaring rijker, een illusie armer’.